Birgit Van Beek 10 december 2020

GO | NO GO #288: De tentoonstelling tentoongesteld

Gaan of niet gaan: dat bepaal je zelf. Wij geven je – met een kritische blik – tips voor tentoonstellingen. Deze keer reisden we af naar Het Nieuwe Instituut in Rotterdam voor de tentoonstelling ‘Art on Display 1949 – 69’.

Denk je er in een museum wel eens aan om heel even je ogen af te wenden van de kunst en te kijken naar de ruimte waar deze hangt? Dat valt niet altijd mee. Er is vaak al zoveel moois te zien dat de omgeving daarbij in het niet valt. Maar de plek waar en de manier waarop kunst is opgehangen heeft veel invloed op hoe je deze beleeft. Het verzamelen en uitstallen van (kunst)objecten is niet van alle tijden; in Europa begon de interesse hiervoor in de 16e eeuw met het inrichten van rariteitenkabinetten met curieuze objecten. De luitjes uit de renaissance en barok deden dit om hun kennis te verrijken, of misschien alleen maar om hiermee bij hun vrienden op te scheppen over hun rijkdom. Wat wij nu kennen als ‘een museum met beeldende kunst’ lijkt iets meer op de salons in Parijs; als een behangetje bedekten de kunstwerken hier de muur van vloer tot plafond. Best overweldigend en vol, denk je misschien. Dat komt mogelijk omdat wij tegenwoordig meer gewend zijn aan de white cube: een witte, rechthoekige ruimte, zonder ramen waar het licht gelijkmatig wordt verdeeld en de kunst vrijstaand wordt getoond. Niets mag jou afleiden van het kunstwerk dat recht voor je hangt. Dit modernistische presentatie-ideaal is alweer zo’n honderd jaar oud, maar we zien het nog vaak in galeries en musea. Je leest het: de perfecte inrichting van musea en tentoonstelling is niet over één nacht ijs gegaan. Een tentoonstelling over tentoonstellingen is dus zo’n gek idee nog niet. Art on Display in Het Nieuwe Instituut laat zien dat de context enorme invloed heeft op de getoonde kunst én dat het ontwerpen van een tentoonstelling een kunstvorm an sich is.

Franco Albini en Franca Helg, Palazzo Rosso, Genua, 1952-62. Foto Paolo Monti. Fondazione Franco Albini.
Alison Smithson (links), installatie van de tentoonstelling Painting & Sculpture of a Decade 54-64, Tate Gallery, London, 1964. Foto by Bryan Hesseltine. Smithson Family Collection.
Franco Albini en Franca Helg, Palazzo Rosso, Genua, 1952-62. Foto Paolo Monti. Fondazione Franco Albini.
Alison Smithson (links), installatie van de tentoonstelling Painting & Sculpture of a Decade 54-64, Tate Gallery, London, 1964. Foto by Bryan Hesseltine. Smithson Family Collection.

In de tentoonstelling krijg je te zien hoe vooruitstrevende tentoonstellingsontwerpers in de jaren 1949-1969 zoeken naar een nieuwe relatie tussen kunst en publiek. In de white cube krijgt de kunst een soort verheven status, in de democratiserende samenleving van 1949-69 wordt in de tentoonstellingen een meer persoonlijke relatie gezocht tussen de bezoeker en de kunst. De tentoonstellingsarchitecten kijken met aandacht naar de kunst die wordt getoond en denken vervolgens na hoe en door wie deze gezien gaat worden. Ze plaatsen de kunst in een omgeving die niet wegvalt, maar prominent aanwezig is als onderdeel van een totaalbeleving. Het Nieuwe Instituut heeft levensgrote reconstructies van enkele tentoonstellingen bij elkaar gebracht. Tentoonstellingen die in 20 jaar tijd over de hele wereld zijn gemaakt en ieder op hun eigen manier de bezoeker uitdaagden de relatie aan te gaan met kunst en relaties tussen kunstwerken op te zoeken. 

Franco Albini en Franca Helg, Palazzo Bianco, Genua, 1949-51. Foto A. Villani & Figli. Fondazione Franco Albini.

De kunst van het weglaten hebben de makers van deze tentoonstelling goed begrepen. De nagemaakte tentoonstellingen zijn dan ook geen directe reconstructies, maar zinsneden van de belangrijkste elementen van tentoonstelling. Zo ben je je nog meer bewust van de unieke elementen van het tentoonstellingsontwerp die jouw blik op de kunst mede beïnvloeden. Zoals bij het paviljoen voor de zevende Sonsbeek quadriennale in 1966 in Park Sonsbeek te Arnhem, dat ontworpen werd door Aldo van Eyck. Van Eyck was een Nederlandse architect die aanhanger was van het gedachtegoed dat de indeling van gebouwen in relatie moet staan tot sociale structuren. Dit is een tegenhanger van de architectuur die een objectief ideale structuur nastreeft waar de mens zich naar moet vormen. Het paviljoen dat Van Eyck bouwde in Arnhem stond in een park en was opgetrokken uit enorme betonblokken die een soort straten en pleinen vormden. Van Eyck bouwde een soort stad in een park, omdat hij vond dat de werken in deze tentoonstelling meer pasten bij de sfeer van een stad dan de natuur. Dit maakte het voor Het Nieuwe Instituut vrijwel onmogelijk om het helemaal te reconstrueren. Maar ze bewijzen meteen dat dit ook niet nodig is. Door één van de ronde hoeken en een aansluitend gangpad van het paviljoen na te bouwen ervaar je het gevoel van een labyrint van het originele paviljoen. Daarnaast is er bewust gekozen één beeldhouwwerk op een van de voetstukken te zetten, de andere voetstukken blijven leeg. Zo zie je hoe de kunst een plek had in de paviljoen, maar blijft je aandacht gefocust op de architectuur om je heen. Let bij dit stuk van de tentoonstelling ook eens op het licht: het is een nabootsing van het daglicht dat je in het originele paviljoen kon ervaren. In Art on Display krijgt die architectuur eventjes de spotlight. 

Art on Display, foto: Johannes Schwartz

Ik was altijd fan van de white cube, en de modernistische gedachte erachter dat kunst op zichzelf moet staan. Na het zien van deze tentoonstelling voelen de witte muren van de white cube opeens wel heel saai en fantasieloos. Dankzij Art on Display dringt het tot me door dat er nog vele andere waardevolle tentoonstellingsvormen zijn en dat deze de totale kunstbeleving kunnen verrijken. Of om bekende kunst met nieuwe ogen te bekijken. Zoals het werk van Karel Appel, dat Aldo van Eyck in de CoBrA-tentoonstelling in 1949 in het Stedelijk Museum Amsterdam op de ooghoogte van een kind ophing. Het speelse karakter van het werk van Appel wordt aangezet door deze verrassing. En het roept een leuk dilemma op: bekijk je het werk van bovenaf, buk je, of ga je zelfs op de grond zitten? Het zijn lichamelijke acties waar je in een museum normaal nooit over na hoeft te denken. Een hele andere, indrukwekkende omgeving werd in 1968 gecreëerd door Lina do Bardi, in het Museu de arte de São Paulo voor de opstelling van de vaste collectie. In de tentoonstelling heeft ze rijen en rijen van glazen platen in betonblokken opgesteld, aan iedere glazen plaat hing een schilderij. Wanneer je dus voor één werk stond, zag je daaromheen en daarachter nog tientallen andere werken. Je kon de kunst bijna onmogelijk nog geïsoleerd bekijken. Alle schilderijen bij elkaar vormen een soort installatie die een indrukwekkender effect heeft dan de som van haar delen. In Art on Display kun je voor een werk gaan staan en deze dan vergelijken met het werk dat je door het glazen paneel er recht achter ziet hangen, en deze vervolgens ook relateren aan een ander werk dat nog drie rijen verder hangt. Deze directe verbindingen zijn een stuk minder makkelijk als je een paar stappen moet zetten, of zelfs naar de volgende ruimte moet bewegen om andere werken in de tentoonstelling te bekijken. Fijne bijkomstigheid is dat je de werken door het glas ook van achteren kunt bekijken, een geheime bron van veel informatie en iets wat je normaal gesproken maar zelden meekrijgt. 

Zelf bezoeken?

Hoe lang doe je er over?
60 minuten
Expert level
Beginners | Gevorderden | Crazy pro
Meer weten

Ben je benieuwd geraakt naar tentoonstellingsgeschiedenis en met name de invloed van de white cube? Brian O’Doherty schreef de toonaangevende tekst ‘Inside the White Cube‘ dat een inzicht geeft in de ontstaansgeschiedenis maar vooral ook in de beperkingen van de white cube.

De tentoonstelling ‘Art on Display’ is nog tot en met 7 maart 2021 te zien in Het Nieuwe Instituut.

Meer informatie