Vroeger stond bij ons thuis op zolder een grote rieten kist. De verkleedkist. Die zat vól met de muffe afdankertjes van verre en minder verre familieleden: een oversized zilveren seventies-blazer waar mijn moeder ooit de blits mee maakte, de parelkettingen van oma, een halfvergane Arafatsjaal (eigenaar onbekend, maar ik verdenk mijn vader), jurken, hoeden, tasjes en gekke zonnebrillen. Mijn broer en ik trokken die spullen er met enige regelmaat allemaal uit en dan kon het grote vermommen beginnen. Vervolgens werd iedereen die zich niet tijdig uit de voeten maakte opgetrommeld om te kijken naar een (vonden wijzelf) uitmuntend toneelstuk of andere act.
GO | NO GO #340: Samuel Fosso: niet zomaar een verkleedpartijtje
Gaan of niet gaan: dat bepaal je zelf. Wij geven je – met een kritische blik – tips voor tentoonstellingen. Onze redacteur Maartje Knepper bezocht Huis Marseille in Amsterdam waar op dit moment de eerste grote overzichtstentoonstelling van fotograaf Samuel Fosso te zien is.


Ik dacht eraan terug bij het zien van het retrospectief van de Frans-Kameroense fotograaf Samuel Fosso (1962) in Huis Marseille. Daar hangen namelijk honderden zelfportretten waarin we hem zien als popidool, vrouw, sportheld, als onafhankelijkheidsstrijder of als traditioneel genezer. Ook Fosso bezit een nogal omvangrijke verkleedkist waaruit hij allerlei personages tevoorschijn tovert en die vastlegt in zijn fotostudio. ‘Ik leen identiteiten’, zegt hij daar zelf over. De foto’s die Fosso maakt zijn vermakelijk. Heel vermakelijk. Maar in het museum leren we al snel dat ze niet alléén bedoeld zijn om te amuseren. Wat wil de fotograaf ons ermee vertellen?

De foto’s van Samuel Fosso hangen door het hele gebouw van Huis Marseille. Van zijn vroege zwart-witportretten uit de periode 1970 tot 1990, tot zijn meest recente werk. Fosso was al op zijn dertiende begonnen met fotograferen in, jawel, zijn éigen fotostudio in de stad Bangui, hoofdstad van de Centraal Afrikaanse Republiek. Daar woonde hij sinds hij in 1972 was gevlucht uit Nigeria, nadat zijn moeder al eerder was omgekomen tijdens de burgeroorlog in dat land. De kleine Fosso begon in zijn studio met het maken van commerciële pasfoto’s, bruidsportretten en ander eenvoudig studiowerk. Maar was het voorbij sluitingstijd, dan ging hij lós met de overgebleven Kodak-rolletjes. Hij vroeg zijn vrienden om kostuums voor hem te maken en achterdoeken te schilderen, waarna hij zelf poseerde in allerlei flamboyante poses en houdingen op de geblokte vloeren van de kleine ruimte. En zo zien we Fosso in de tentoonstelling op de ene na de andere zwart-witfoto, met modieuze wijde flared-jeans, op torenhoge hakken met plateauzool of als een ware celebrity met een gigantische ronde zonnebril. Fosso moet een enorme lol hebben gehad bij het maken van die foto’s.

Diezelfde heerlijke speelsheid komt terug in de (ditmaal erg kleurrijke) foto’s die de fotograaf in 1997 maakte voor de Franse budgetsupermarktketen Tati. Hiervoor hulde hij zich in kleding en accessoires uit de winkel om vervolgens personages uit te beelden als ‘de golfer’ (inclusief geblokte spencer en broek op hoog water), een zakenman in een dertien-in-een-dozijn grijzemuispak en een glam girl in fonkelende avondjurk. Een iconisch beeld uit deze serie is dat van het stamhoofd, zittend op een laag krukje, gehuld in een lendendoek met luipaardprint, zonnebril en gouden sieraden om zijn nek. ‘Le Chef (qui a vendu l’Afrique aux colons)’ heet dat personage, ‘de leider die Afrika verkocht aan de kolonisten’. De titel verraadt meteen dat deze foto – net als de andere foto’s trouwens – voor Fosso niet uitsluitend geestig bedoeld is. Hij zet je ook aan het denken over serieuze thema’s als kolonisatie en hoe wij met onze westerse blik naar bijvoorbeeld Afrikaanse leiders kijken. Het is een politieke kant van Fosso’s werk die we in de tentoonstelling meer terugzien.

Sinds de jaren negentig maakt Fosso geregeld politieke statements met zijn werk. Alhoewel, zelf neemt de fotograaf het woord ‘politiek’ liever niet in de mond. Nee, hij wil ons het verhaal over zijn geboorteplek Afrika vertellen, laten zien wat daar is gebeurd. Mooi is in dat opzicht de serie African spirits (2008), zelfportretten waarin de fotograaf zichzelf heeft afgebeeld als veertien zwarte vrijheidsstrijders, politieke leiders en kunstenaars die opkwamen voor gelijke rechten, zoals Martin Luther King, Malcolm X, Seydou Keïta en Angela Davis. Die foto’s zijn niet gelabeld, waardoor je als kijker niet precies weet wie je voor je hebt. Je zult echt even je best moeten doen om de verhalen van een Kwame Nkrumah (de voormalige president van Ghana) of Patrice Lumumba (een voornaam Congolees politicus) te achterhalen, waardoor ze juist beter beklijven. De foto’s zijn daarmee niet alleen een ode aan Fosso’s helden, maar eveneens een geschiedenislesje aan ons als bezoekers. En zo’n lesje blijkt vaak nog hard nodig.
Zelf bezoeken?
Vanaf de negentiger jaren is de Afrikaanse studiofotografie bezig aan een tweede leven in fototentoonstellingen in westerse musea. Verschillende musea kochten de portretten van fotografen als Malick Sidibé (Mali, 1935 – 2016) en Seydou Keita (Mali, 1980) om hun collecties te verbreden. Op zich een nobel streven, maar er is ook een keerzijde. Welke? Dat legt de Britse hoogleraar en conservator Mark Sealy uit in zijn boek Decolonising The Camera. Photography in Racial Time (2019).