De Tweede Wereldoorlog is al vanuit veel verschillende perspectieven bekeken en beschreven, zowel in musea als daarbuiten. Het Museum van de Geest in Amsterdam voegt daar met Who cares een nieuw perspectief aan toe. Deze tentoonstelling richt zich namelijk op de ‘vergeten slachtoffers’ van de oorlog: patiënten (en medewerkers) uit de (geestelijke) gezondheidszorg. Met krantenberichten, brieffragmenten, tekeningen, schilderijen en foto’s wordt het verhaal verteld van de psychiatrie voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog: van voorvechters die de behandeling van mensen met psychische klachten innoveerden, tot de slachtoffers die vielen door het bewind van de Nazi’s.
GO | NO GO #386: Vergeten slachtoffers
Gaan of niet gaan: dat bepaal je zelf. Wij geven je – met een kritische blik – tips voor tentoonstellingen. Deze keer ging onze redacteur Hanna de Vos naar het Museum van de Geest in Amsterdam voor de tentoonstelling ‘Who cares?’
Het is tekenend voor deze tijd, waarin stigma’s over mentale gezondheid meer en weer worden doorbroken, dat juist nu een tentoonstelling wordt gemaakt over geestelijke gezondheidszorg in de Tweede Wereldoorlog. Of je nu zelf weleens in aanmerking bent gekomen met de geestelijke gezondheidszorg of niet, deze tentoonstelling zal hoe dan ook indruk op je maken. Persoonlijk was ik jarenlang kind aan huis bij de GGZ, dus ik zal eerlijk toegeven dat ik met een licht bonzend hart naar binnen stapte – het is vervreemdend om je te beseffen welk lot iemand met soortgelijke problemen nog geen tachtig jaar geleden stond te wachten. Who cares is het resultaat van grondig onderzoek en barst van de verhalen – maar het is ook gewoon een belangrijke reminder: dat mensen met psychische problemen of verstandelijke beperkingen ertoe doen. De ‘vergeten slachtoffers’ van de Tweede Wereldoorlog krijgen met deze tentoonstelling eindelijk de aandacht die ze verdienen.
Met de kunstwerken uit Who cares vertellen verschillende kunstenaars met een psychiatrische achtergrond hun eigen verhaal van voor en tijdens de oorlog. De tekeningen van de Duitse Wilhelm Werner (1898-1940) laten zijn ervaringen met gedwongen sterilisatie zien. Zijn potloodfiguren hebben wat weg van een poppenkast met Jan Klaassen en Katrijn: Jan ligt op een bed en Katrijn staat in verpleegstersuniform naast hem, terwijl ze met een medisch instrument een balvormig object verwijdert. Werner zelf werd in 1919 opgenomen in een instelling onder de diagnose ‘idiotie’. Mensen met psychische klachten waren volgens de Nazi’s Erbkrank, wat zich ongeveer laat vertalen als erfelijk ziek – ze waren ondergeschikt aan “gezonde” mensen en zouden deze ondergeschiktheid hoe dan ook doorgeven aan hun nageslacht. Dat moest voorkomen worden, dus werden veel mensen uit psychiatrische inrichtingen in Duitsland gedwongen gesteriliseerd. Dat overkwam ook kunstenaar Elfriede Lohse-Wächtler (1899-1940). Tot 1929 was ze een opkomend talent in Hamburg, waar haar werk werd opgenomen in verschillende grote exposities. Toen ze na een zenuwinzinking werd opgenomen in een instelling, begon ze daar aan een reeks portretten van haar medepatiënten. In 1935 werd ze gedwongen gesteriliseerd. Daarna schilderde ze nooit meer. Een aantal van haar portretten in potlood en waskrijt is te zien in de tentoonstelling: ze zet haar medebewoners kwetsbaar, maar vooral menselijk op papier. Werner, Lohse-Wächtler en hun collega’s in deze tentoonstelling overleefden de oorlog niet. Ze werden naar een zogenoemd Tötungsanstalt gestuurd – speciale instellingen waar mensen met een verstandelijke beperking of psychische problemen werden vergast of uitgehongerd.
Met de opkomst van de Nazi-partij in Duitsland werd ook een actief euthanasieprogramma voor mensen met een beperking of psychische problemen in werking gesteld. Na de oorlog zou het bekendstaan als Aktion T4: het kostte in Duitsland, Oostenrijk, Polen en Tsjechië aan zo’n 300.000 mensen het leven. Nederland bleef dit programma bespaard, zogenaamd ‘om de rust te bewaren’. Het effect van de bezetting op de (geestelijke) gezondheidszorg is daarentegen niet minder groot. Veel psychiatrische inrichtingen werden ingenomen door de bezetter, waardoor patiënten werden geëvacueerd of naar huis gestuurd werden. In de tentoonstelling zijn evacuatieberichten, dagboekfragmenten en foto’s te zien. Je krijgt er soms een brok van in je keel, bijvoorbeeld bij het verhaal van de Joodse instelling het Apeldoornse Bosch. In een audiofragment wordt een brief voorgelezen van een van de zusters: ‘Meiske, schrik niet, maar vandaag gaan we foetsie. Waarheen weten we niet.’ Het was 21 januari 1943: Claartje van Aals, de schrijver van de brief, werd samen met 52 andere medewerkers en 1181 patiënten gedeporteerd naar Auschwitz, waar ze een maand later stierf. Er was ook verzet: een deel van de tentoonstelling laat foto’s, krantenberichten en gedenktekens zien die te maken hebben met de artsenverzetsorganisatie Medisch contact. Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende echter niet meteen een verbetering van de behandeling van mensen uit de psychiatrie. Het duurde nog tot ver in de jaren vijftig voordat er weer genoeg materieel en personeel was om goede zorg te kunnen bieden. En, zo stelt Who cares, in tijden van crisis zijn het altijd de meest kwetsbare mensen die als eerste slachtoffer worden. Het kan je als bezoeker niet ontgaan, met nieuwsberichten over ellenlange wachttijden bij de GGZ of misstanden in de jeugdzorg uit recente jaren in je achterhoofd. Who cares is naast een historische tentoonstelling ook een belangrijke waarschuwing. Want ook nu is degelijke zorg voor mensen met een verstandelijke beperking of psychische problemen iets waar we voor moeten blijven vechten.
Zelf bezoeken?
Ondanks een vruchtbare samenwerking met Stichting Vergeten Slachtoffers, die zich inzet voor meer aandacht voor de psychiatrie en gehandicaptenzorg tijdens de Tweede Wereldoorlog, verkeert Museum van de Geest as we speak in acute geldnood door het stopzetten van verschillende subsidies. Dat zou er weleens toe kunnen leiden dat het museum moet sluiten, als het niet genoeg donaties binnenhaalt.
coverbeeld: Museum van de Geest Amsterdam, ‘Who Cares’, foto: Bastiaan van Musscher