Meteen bij binnenkomst in Unravel: The Power and Politics of Textiles in Art word je geconfronteerd met een metersgrote installatie van strengen wol. Het doet een beetje denken aan een dichtbegroeid bos, waarin je een weg moet banen langs alle boomstammen. De strengen – in tinten rood, oranje, geel – hangen van het plafond tot op de grond, waar de uiteind zijn opgevouwen tot een soort stapeltjes. Met dit kunstwerk van Cecilia Vicuña (1948), Quipu Austral uit 2012, wordt de toon voor de tentoonstelling direct gezet: we mogen veel eyecatchers verwachten. Vicuña paste voor deze installatie een ‘schrijfsysteem’ toe dat zo’n 5000 jaar geleden in de Andes werd gebruikt: door middel van knopen werden herinneringen doorgegeven. Deze quipus werden tijdens de Reconquista verboden en verbrand. Vicuña begon in de jaren 1960 met haar quipus als een poëtische daad van verzet: haar wolstrengen bevatten geen herinneringen, maar zijn meer een soort uitnodiging om te luisteren en een verbinding aan te gaan met de aarde. En hier hebben we de tweede rode draad in de tentoonstelling te pakken: textiel als vorm van verzet.
GO | NO GO #390: Stof tot nadenken
Gaan of niet gaan: dat bepaal je zelf. Wij geven je – met een kritische blik – tips voor tentoonstellingen. Deze keer was onze (nieuwe!) redacteur Silke Drevel in het Stedelijk Museum Amsterdam voor de tentoonstelling ‘Unravel.The Power and Politics of Textiles in Art’.
Unravel toont meer dan 100 werken van 47 kunstenaars uit alle uithoeken van de wereld. Het Stedelijk herhaalt in de openingstekst wat inmiddels toch voor bekend mag worden aangenomen: textielwerk is eeuwenlang beschouwd als minderwaardig ten opzichte van “serieuze” beeldende kunst. Het werd doorgaans gezien als “vrouwenwerk” of “slechts” een vorm van toegepaste kunst. Maar textiel is óók al heel lang een middel voor verzet. Schijnbaar vooral heel aaibaar, belichamen veel van deze kunstwerken vaak juist zware thema’s als trauma, uitsluiting en onderdrukking. En qua experiment doet textielkunst ook niet onder voor andere kunstvormen: in de tentoonstelling kom je alles tegen, van grote installaties tot kleine borduurwerkjes en van wandtapijten tot beeldhouwwerk van draad en stof. Niks truttige handarbeid. De tentoonstelling roept verschillende dingen op: verwondering, wanhoop, boosheid. En wat vraagtekens.
De tentoonstelling laat goed zien dat textiel een veelkoppig wraakmonster is: het verzet dat je erin terugziet, is soms luid en overduidelijk politiek, soms klein en persoonlijker. Neem Tracey Emins (1963) No chance (WHAT A YEAR) uit 1999, dat de belichaming is van haar persoonlijke verzet tegen trauma. Op dertienjarige leeftijd ondervond Emin seksueel geweld; de prille leeftijd waarop die gebeurtenis plaatsvond, zie je terug in de vormentaal van haar kunstwerk. Het heeft iets weg van een kinderlijke collage. Op een gehavende vlag van Groot-Brittannië zijn teksten te lezen als ‘No Chance’, ‘The year was Seventy Seven’, ‘Sometimes Nothing Makes Sense And Everything Seems So Far Away’. In het midden is een roos aangebracht, rechtsboven in de hoek dringt een zaadcel de vlag binnen. Op kleine vierkantjes van stof openbaart Emin alle verdere details van de traumatische gebeurtenis, voor wie dichterbij durft te komen. Even verderop vertelt Tau Lewis (1993) met The Coral Reef Preservation Society uit 2019 een verhaal op grotere schaal. Op een metersgrote quilt dient een collage van blauwe en zwarte repen stof als ondergrond voor allemaal zeedieren – roggen, kwallen, gekleurde visjes en koraal. Maar als je langer blijft kijken, zie je zwarte gezichten in de zee van stof. The Coral Reef Preservation Society is een eerbetoon aan de tot slaaf gemaakte vrouwen en kinderen die stierven op hun gedwongen reis van Afrika naar Amerika. Uitgesproken politiek zijn bijvoorbeeld de werken van Angela Su (1969). Sewing Together My Split Mind: French Knot, Sewing Together My Split Mind: Chain Stitch en Sewing Together My Split Mind: Straight Stitch zijn een reflectie en reactie op de protesten die in 2019 in Hong Kong plaatsvonden. De kunstwerken bevatten onder andere een doorboord oog, een doorstoken tepel en een dichtgenaaide vulva – verwijzingen naar de traditie om het lichaam te verwonden als vorm van protest tegen de onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting. De hechtingen verbeelden zowel het toetakelen van het lichaam als het genezingsproces.
De tentoonstelling bevat krachtige werken, zoveel is duidelijk zonder enige voorkennis of bijscholing. Het is wel jammer dat verdere toelichting soms uitblijft. Zo wordt er niet bij alle kunstwerken toegelicht welke vorm van verzet ze belichamen. Bij het werk Vêtement noir (1968) van Magdalena Abakanowicz wordt bijvoorbeeld enkel vermeld dat de kunstenaar een nieuwe vorm van installatiekunst heeft uitgevonden. De rest moeten we er maar bij verzinnen. Ook zou het interessant zijn om te lezen waarom textiel zo’n geliefd materiaal is voor kunstwerken die gaan over verzet. In de introtekst staat dat de getoonde kunstenaars thema’s als discriminatie, uitsluiting, onderukking en seksisme behandelen, en dat dit onderwerpen zijn die veel te maken hebben met de geschiedenis van textiel. Maar ook dit moeten we maar zelf thuis opzoeken. Dan is er nog de vraag welke ‘vastgeroeste ideeën over textiel’ (aldus de tentoonstellingsteksten) doorbroken worden. Zien we textiel nog steeds als truttige vrouwenhandarbeid? De werken spreken hier gelukkig luid en duidelijk voor zichzelf. Net als de aanwezigheid van twaalf mannelijke kunstenaars uit verschillende generaties. Neem Nicholas Hlobo’s Babelana ngentloko (2018): een groot wit vlak wordt verstoord door witte lijnen en vouwen. De lijnen en vouwen bestaan uit linten, die geassocieerd worden met vrouwelijkheid, op een leren ondergrond, een materiaal dat historisch gezien juist weer een mannelijke connotatie heeft. Met zijn werk verzet Hlobo zich tegen deze uitgeputte genderclichés. Op Where Can I Find One Bay To Rest My Head? (ca. 1990) borduurt Jose Leonilson zijn hamvraag op een lap stof, naast een kleine hand en de plaatsen waar hij op zoek is gegaan naar zichzelf. Na zijn HIV-diagnose koos Leonilson textiel als medium, vanwege de intieme en lichamelijke associaties die het materiaal bij hem opriep. Zo kon hij de effecten van het HIV-virus op zijn eigen lichaam onderzoeken via zijn kunst. Unravel laat overtuigend zien dat kunstenaars met verschillende genderidentiteiten textielkunst hebben omarmd. Misschien is het dan ook eindelijk tijd om de termen ‘vrouwenwerk’ en ‘handarbeid’ uit de tentoonstellingsteksten weg te laten.
Zelf bezoeken?
In 1984 schreef kunsthistoricus Rozsika Parker een invloedrijk en interessant boek over de kracht van textielkunst: The Subversive Stitch. Hierin wordt uit te doeken gedaan hoe textielkunst lange tijd als een minderwaardige kunstvorm werd gezien. Ook een aantal van de kunstenaars die in de tentoonstelling te zien is, komt voor in dit boek
coverbeeld: Jeffrey Gibson, ‘SPEAK TO ME SO THAT I CAN UNDERSTAND’, 2018, Collectie Sunderland-Cohen. Courtesy kunstenaar, Sikkema Jenkins & Co., Roberts Projects en Stephen Friedman Gallery, foto: John Bentham