Ooit bestond de gehele begane grond van het Mauritshuis uit ruim 10.000 koloniale objecten. Nu heeft het museum dit Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden op Frankensteineske wijze opnieuw opgeroepen op de eerste verdieping. De objecten in de tentoonstelling Het verdwenen museum zijn met veel ademruimte geëxposeerd in vijf nachtblauwe kasten, één hoog kabinet voor elk deel van het voormalige koloniale rijk van Nederland. Eenmaal met je neus op het glas ben je zo een uur kwijt aan pure bewondering. In de China-vitrine kun je de minuscule figuurtjes op een ornamentale witte lamp bestuderen. Voor de Japan-kast kun je een zeemeermin – met hondenkaak en ogen als een vis – aangapen. In de Indonesische vitrine staan wajangpoppen opgesteld, en in de Nederlandse kast zie je houten beelden van omstreden zeevaarders. Maar waar ben je precies beland? Is dit een tijdreis terug naar de “Gouden Eeuw”? Integendeel. Het oorspronkelijke Koninklijke Kabinet van Zeldzaamheden diende als pure propaganda voor het koloniale bewind van Nederland, maar werd opgeheven in 1875, waarop de collectie werd verdeeld over het Wereldmuseum in Leiden en het Rijksmuseum in Amsterdam. De huidige tentoonstelling plaatst een kritische noot bij de ontstaansgeschiedenis ervan.
GO | NO GO #391: Het verdwenen museum
Gaan of niet gaan: dat bepaal je zelf. Wij geven je – met een kritische blik – tips voor tentoonstellingen. Onze redacteur Loren Snel bezocht de tentoonstelling ‘Het verdwenen museum’ in het Mauritshuis in Den Haag.
Het verdwenen museum past goed bij het voornemen van het Mauritshuis om de eigen geschiedenis te koppelen aan historisch-maatschappelijk thematiek. Veel voorwerpen uit het Koninklijke Kabinet van Zeldzaamheden zijn roofwaar, gestolen uit de voormalige koloniën. Het Mauritshuis maakt dit inzichtelijk door de spaarzame inrichting (slechts 120 objecten in plaats van de oorspronkelijke 10.000) en hier en daar bordjes met de tekst ‘Heden niet te zien’. Uit eerbied voor de oorspronkelijke eigenaren en de andere bruikleengevers, is namelijk besloten geen gestolen objecten noch menselijke overblijfselen tentoon te stellen. Een opluchting. En een teken dat Het Mauritshuis meegaat met de tijd. In de afgelopen twee decennia geven musea gehoor aan de roep om gerechtigheid, en geven zij koloniale roofwaar terug. Dit is onder andere te danken aan de druk die de VN vanaf 2015 zette met het Goal 16-plan, waarin een opdracht staat voor: ‘terugvordering en teruggave van gestolen bezittingen’. Het verdwenen museum slaat dus op knappe wijze twee vliegen in één klap. Door een opgeheven museum door middel van bruiklenen nieuw leven in te blazen, voorkomt niet alleen dat wij ons koloniale verleden vergeten – het leert ons hoe we ooit geroofde objecten eerbiediger kunnen tonen en bewonderen. Een toekomst waarin gemeenschappen objecten uit de eigen geschiedenis zelf in bezit hebben en eventueel uitlenen.
Dat Het verdwenen museum ‘maar’ 120 objecten telt, is een goede zet geweest. Schuifelend van vitrine naar vitrine draagt de ademruimte tussen voorwerpen bij aan het gevoel van eerbied voor de objecten van andere culturen; een historische omkering van hoe het oorspronkelijke museum uit overdadig veel en veel gestolen spullen bestond, als een pronkkast voor het koloniale bewind. Bovendien, en ook niet onbelangrijk, helpt deze rustige indeling bij het kijken. Less is more attention. Een verademing in een tijd van doomscrollen. Wel tien minuten heb ik doorgebracht met de onmogelijk ogende Chinese puzzelbal, met een weldadig gevoel van rust in mijn kop naderhand. Ik had dan ook het geluk dat ik op een niet al te drukke dag in het museum was. Een rustige dag uitkiezen, is voor het bezoeken van deze tentoonstelling sowieso aan te raden. De tentoonstellingsruimte heeft een harde echo, waardoor luid pratende mensen al snel als storend worden ervaren.
Wie nieuwsgierig is naar meer culturele context bij de 120 sier- of gebruiksvoorwerpen, kan haar of zijn hart ophalen bij de tentoonstellingscatalogus. Deze is niet alleen te koop in de museumshop, maar kun je ook gratis inzien in de zalen. Zo was ik benieuwd naar hoe sommige objecten in het bezit zijn gekomen van verzamelaars, bijvoorbeeld de jurist Jean Theodore Royer. De ironie wil dat hij destijds ‘kunstkenner’ op het gebied van Zuidoost-Aziatische objecten werd genoemd, zonder ooit in de regio te zijn geweest. Maar waarom de tentoonstellingsteksten Royer nog steeds de titel van ‘expert’ geven, is mij een raadsel. Taalkundig voelen de teksten in de tentoonstelling ook wat armoedig; hier had minstens zoveel zorg naar mogen uitgaan als naar de catalogus. Voor wie een onstilbare honger naar informatie heeft, is er ook een introductiefilm, meteen bij binnenkomst linksaf. Zeker het bekijken waard, maar door het tergend lage volume niet zo geschikt voor slechthorenden. De ondertiteling (in zowel Nederlands als Engels) maakt gelukkig wat goed.
Zelf bezoeken?
De driedelige podcastserie over roofkunst Stealing Art Is Easy. Giving It Back Is Hard is een dikke aanrader. De makers van de Freakonomics-podcast buigen zich over thema’s als de teruggave van roofkunst en de vraag: hoeveel objecten uit musea zijn gestolen?