Ik loop de huidige tentoonstelling in Museum Gouda per ongeluk binnen vanaf de verkeerde kant – ik sta in de laatste zaal in plaats van de eerste. Voordat ik rechtsomkeert kan maken, trekt een zelfportret uit 1939 mijn aandacht. Op het schilderij zien we een statige oude dame met een schilderspalet en penseel in haar handen. Haar rechteroog is verborgen achter een donkere lens, haar blauwe linkeroog is geconcentreerd op de toeschouwer gericht. Draagt ze nou een ooglapje? De vrouw op het portret is Jo Koster (1864-1944) die zichzelf verbeeldde op 71-jarige leeftijd. Door een oogafwijking was haar zicht verminderd, maar dat weerhield haar er niet van om tot het einde van haar leven te schilderen. De liefde voor de kunst heeft haar hele leven vormgegeven. In meer dan 90 schilderijen, schetsen en correspondentie trekt Kosters verhaal aan je voorbij in Museum Gouda. Mijn spontane associatie met een piratenooglapje zit er misschien niet ver naast; net zoals het opsporen van een schatkist heeft de zoektocht naar inspiratie Koster op verre reizen gestuurd, en haar bekend gemaakt bij het grote publiek.
GO | NO GO #409: Jo Koster, de schatzoeker
Gaan of niet gaan: dat bepaal je zelf. Wij geven je – met een kritische blik – tips voor tentoonstellingen. Onze redacteur Puck Gerkema bezocht de tentoonstelling ‘Jo Koster, kunstenaar’ in Museum Gouda.


Jo Koster bleek op jonge leeftijd al artistiek talent te hebben; dit werd van levensbelang toen haar vader overleed toen zij zeventien was. Om haar moeder en jongere familieleden te kunnen onderhouden, besloot Koster professioneel kunstenaar te worden. Ze volgde opleidingen schilderkunst in Rotterdam, Brussel en Parijs en maakte portretten in opdracht. Maar ze hield zich niet altijd strikt aan de academische – en maatschappelijke – regels. Zo was het op de Rotterdamse kunstacademie verboden voor vrouwen om naar naaktmodellen te schilderen. Om toch de menselijke anatomie te bestuderen, zette Koster een advertentie in de krant: ze was op zoek naar een naaister. De vrouwen die reageerden, kregen de vraag of ze tegen betaling naakt wilden poseren. Het resultaat: het prachtige schilderij Naakt II uit ca. 1892-1897. Ook na haar studies bleef Koster zich ontwikkelen. Naast de portretten die ze maakte voor de kost, begon ze het landschap rondom haar woonplaats Hattem te schilderen. Haar voorbeelden waren tijdgenoten als Jan Sluijters, Ferdinand Hart Nibbrig en Jan Toorop; zij werkten onder andere in de divisionistische stijl, waarbij stippen en streepjes levendigheid geven aan de weergave van het licht en de kleuren van de natuur. Koster paste dit zelf ook toe in werken als Landschap vol bloeiende lelies (1917) en Veld met korenschoven (1917). Maar de landschappen van Nederland waren niet genoeg.

Vanaf 1902 trok Koster Europa in, vaak vergezeld door kunstvriendinnen of leerlingen. Ze reisde door Engeland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Zwitserland en Kroatië. Als een soort vroege reisblogger hield Koster het thuisfront op de hoogte door brieven te illustreren met kleine schetsjes van de omgeving. In de tentoonstelling in Museum Gouda hangt een grote collectie aan de muur: we zien de Ponte Vecchio in Florence, een Zwitsers sneeuwlandschap, de kliffen van Normandië bij zonsondergang. Koster beschrijft ook met humor hun ontvangst door de lokale bevolking: drie (ongetrouwde) dames zelfstandig op reis trokken nogal wat bekijks in de kleine dorpjes. Onderweg had Koster geen middelen of ruimte om te schilderen, dus maakte ze veel schetsen die ze in Nederland uitwerkte op doek. Bij het maken van deze buitenlandse schilderijen veranderde haar schilderstijl voortdurend; de fijne streepjes en blauw-paarse tinten van de Alpen veranderden in diepe tinten rood en bruin, passend bij een drukke Franse haven. Koster wilde niet alleen het landschap natuurgetrouw vastleggen, maar ook de sfeer en de uitstraling van de omgeving. Het werkt betoverend. Kijkend naar Italiaans bergdorp (1925) ben ik niet alleen onder de indruk van de schaduw die de gigantische rotspartij over de vallei werpt, maar ook van de heldere kleuren van de huisjes in het dorp. De zomerhitte slaat haast van het doek af. Het is moeilijk te geloven dat Koster dit schilderij niet ter plekke heeft gemaakt, maar maanden later thuis, op basis van schetsen en haar herinneringen.

Als er iets blijkt uit de tentoonstelling, dan is het wel dat Jo Koster populair was in haar tijd. Ze onderhield een sterk sociaal netwerk, dat ervoor zorgde dat haar kunst een weg vond naar het grote publiek. Ze had contact met collega-kunstenaars, was lid van verenigingen als St. Lucas en Arti et Amicitiae, en goed bevriend met toonaangevende kunstverzamelaars als Helene Kröller-Müller. Ook journalisten waren onder de indruk. Zo noemde Cornelius Veth haar in de Telegraaf (1942) ‘Een even energieke als begaafde figuur onder onze schilderessen’. Hoe kan het dan dat Koster en haar oeuvre tegenwoordig relatief onbekend zijn? Allereerst is veel van Kosters persoonlijke archief tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan, waardoor het voor moderne historici moeilijk is haar gehele oeuvre goed in beeld te brengen. Het is lastig zoeken naar een schat zonder kaart. Verder is het werk decennialang “verborgen” geweest voor het publiek: het merendeel van de werken in de tentoonstelling komt uit particuliere collecties, die haar schilderijen als het ware achter slot en grendel hebben gehouden. Naar het schijnt vonden sommige bruikleengevers het ook nu nog behoorlijk moeilijk om “hun” werken voor zes maanden af te staan voor de tentoonstelling. Gelukkig heeft Koster nu toch – middels haar kunstwerken – opnieuw de kans gekregen om even op reis te gaan, en het grote publiek te ontmoeten. Wellicht vindt ze binnenkort ook haar weg naar de Nederlandse canon.
Zelf bezoeken?
Jo Koster is niet de enige Nederlandse vrouwelijke kunstenaar die schilderde ‘voor het geld’. In het boek Penseelprinsessen en broodschilderessen (2012) van kunsthistoricus Hanna Klarenbeek leer je een veel bredere groep 19de en 20ste eeuwse vrouwen kennen die een kunstopleiding volgden, bekend waren op de kunstmarkt en zo met succes zichzelf of hun gezin onderhielden. Klarenbeek brengt deze vergeten kunstenaars onder de aandacht en zet het beeld van een Nederlandse kunstscene als een plek die ‘alleen voor mannen’ was op zijn kop.
Coverbeeld: Jo Koster, ‘Zelfportret’, 1939. Particuliere collectie, via: Museum Gouda.