Wouter Maas 30 mei 2023

SPECIAL: Liggende Venussen

De kunstgeschiedenis geeft een nogal vertekend beeld van hoe de dingen er vroeger hebben uitgezien…

Loop je een museum voor oude kunst in, dan valt het op dat er veel naakt te zien is. Alsof er in het verleden een groot tekort aan kleding was. Schilderijen zijn natuurlijk geen foto’s ー al dat naakt is een expliciete keuze van de kunstenaar of de opdrachtgever. Naast de overtuiging dat kleren, mode dus, zouden afdoen aan het tijdloze imago van zo’n schilderij, werd het menselijk lichaam gezien als een grote uitdaging voor een kunstenaar. Daarbij: sex sells.

In een wereld waarin de meeste kunstenaars en kopers man waren, zie je vooral vrouwelijk naakt. Een opvallend grote groep van die naakten valt in de subcategorie ‘liggende naakten’ of ‘liggende Venussen’: een blote vrouw die ergens elegant is gaan liggen, met een verwijzing naar de klassieke godin van de liefde om het een beetje cultureel verantwoord te maken. De traditie gaat terug tot het begin van de zestiende eeuw en talloze kunstenaars hebben zich er sindsdien mee beziggehouden. Écht interessant wordt het vanaf de twintigste eeuw, wanneer ook vrouwelijke schilders met het thema aan de haal gaan. Onze redacteur Wouter Maas ontsluiert de eeuwenoude traditie.  



Giorgione en Titiaan, Slapende Venus, 1510

De Slapende Venus is een schilderij waar Giorgione (1477-1510) aan was begonnen en dat na zijn dood is afgemaakt door Titiaan (1488/90 – 1576). In de eeuwen na de voltooiing ervan vonden genoeg mensen het nodig om aan het doek te blijven morrelen. Zo is het landschap veranderd, zijn de kleuren van de stoffen aangepast en is een figuur overgeschilderd. Aan de voeten van Venus stond namelijk haar zoon, Cupido. Zonder hem wordt de klassieke liefdesgodin een gewone vrouw: die zo aantreffen is namelijk veel geloofwaardiger. 

Het kunstwerk is het eerste liggende naakt in de westerse kunstgeschiedenis. Natuurlijk kwam dat naakt al eerder voor, maar dan staand, lopend of vliegend. Het passieve van dat liggen bleek een gouden greep: hoewel dit schilderij niet erg publiekelijk werd tentoongesteld, kreeg het meteen navolging, tot op de dag van vandaag. Titiaan zelf had hier een flink aandeel in: hij heeft de compositie talloze keren herhaald.

Jean-Auguste-Dominique Ingres, La Grande Odalisque, 1814 

Dat een schilderij soms berust op ronduit vreemde keuzes laat Ingres’ (1790-1867) La Grande Odalisque wel zien. Naast een vreemde houding, een klein hoofd, en behoorlijk brede heupen in vergelijking met de taille, is de rug van deze concubine lang. Heel lang. Dat viel al snel op: een tijdgenoot van de schilder maakte de opmerking dat de liggende vrouw drie ruggenwervels te veel zou hebben. Een door artsen uitgevoerd onderzoek landde in 2004 op een ander aantal: ze heeft er zelfs minstens vijf meer dan een normaal mens. 

Naast correcte anatomie is ook het idee ‘Venus’ helemaal losgelaten. We kijken naar een concubine uit de harem van de Ottomaanse sultan. Het werk is een goed voorbeeld van Oriëntalisme, de 19de-eeuwse westerse blik op de Oriënt (wat we tegenwoordig Zuidwest- Azië noemen). Die zou sensueel, irrationeel, primitief, mysterieus en vrouwelijk zijn. Die set eigenschappen is natuurlijk uit de lucht gegrepen en vooral bedoeld als contrast met Europese karakteristieken: verlicht, rationeel, beschaafd en mannelijk. Blijken dat nou precies de eigenschappen te zijn die je nodig hebt om de rest van de wereld te koloniseren. 

Édouard Manet, Olympia, 1863-65

Er was in Parijs in 1865 een groot schandaal, en dat was Olympia. Het tentoonstellen van dit werk zorgde voor een stroom aan kritiek die zo heftig was dat Manet (1832-1883) zijn koffer pakte en naar Spanje vertrok. Zijn leermeester, Thomas Couture, noemde het schilderij ‘te plat’ en vergeleek het met een speelkaart. Een andere criticus dacht dat het werk met een afwaskwast gemaakt was. Maar het meest onvergeeflijke, was het realisme van Manet. Deze geschilderde vrouw was verre van geïdealiseerd. 

Dat realisme zorgde er ook voor dat tijdgenoten hier geen Venus in zagen, en zelfs geen naakte, maar een ontklede vrouw. De armband, de schoenen en het lint om haar nek benadrukken het ontbreken van kleding ー die moet deze liggende vrouw dus speciaal voor de kijker uit hebben gedaan. Daarbij is de blik erg direct, bijna brutaal, waardoor de kijker zich ongemakkelijk voelt. Het beroep van dit liggend naakt was voor de Parijse bevolking duidelijk; vroeg je in de jaren 1860 in Parijs naar ene Olympia, dan wist men dat je een sekswerker nodig had. 

Jacqueline Marval, Cheeta Odalisque, 1900

Na een carrière als onderwijzer aan de wilgen te hebben gehangen en te zijn gescheiden van haar man, vestigde Jacqueline Marval (1866-1932) zich in 1895 in Montparnasse, de Parijse wijk die de opvolger van Montmartre was als centrum voor vooruitstrevende kunstenaars. Daar leerde ze zichzelf schilderen en brak ze na een paar jaar door.

Bij de Salon des Indépendants van 1901 werd ze vertegenwoordigd met twaalf werken, waaronder dit schilderij. Met Cheeta Odalisque verwijst ze, al was het alleen om de titel, naar het werk van Ingres. Maar waar die laatste passief lijkt, haast ongeïnteresseerd, geeft Marval een odalisk weer die een scherpe blik in de ogen heeft. Ze lijkt ergens geconcentreerd naar te kijken terwijl ze een jachtluipaard aait, zo’n beest dat nog wel eens iemand aan wil vallen. Net als de cheeta, is de vrouw actief en onbevreesd. Marval zet zichzelf zo niet alleen in een traditie die al eeuwen teruggaat, ze transformeert deze ook.

Sylvia Sleigh, Imperial Nude: Paul Rosano, 1977

In de jaren 1970 eeuw schilderde Sylvia Sleigh (1916-2010) een serie portretten die een directe verwijzing zijn naar oude kunst. Hierin mochten de naakte Venussen niet ontbreken. Op Imperial Nude ligt een blote figuur op een bank, leunend op een arm. Het lichaam wordt als op een presenteerblaadje opgediend. De dromerige blik in de ogen nodigt eerder uit, dan dat die ongemakkelijk maakt. Het is duidelijk waar Sleigh haar inspiratie vandaan haalde. 

Het ding is, het is een man. En daar hadden (hetero)mannen het moeilijk mee. Het schilderij bleek zelfs zo controversieel dat via de rechtbank werd verzocht het uit een tentoonstelling te verwijderen. Het probleem was natuurlijk niet het mannelijke naakt zelf ー het stikt ervan in de kunst ー maar de manier waarop het gepresenteerd wordt. Het liggende naakt ーgeschilderd door mannen, bedoeld voor mannen ー was in eerste plaats erotisch. Sleigh pakte het genre als het ware af van de mannen en transformeerde het, dit keer met een andere doelgroep (of doelgroepen) in gedachten. 

Harmonia Rosales, Beauty, 2019 

Zwarte mensen en mensen van kleur kwamen in de kunst eeuwenlang enkel voor in de marges. Dat begon voorzichtig te veranderen in de negentiende eeuw, door kunstenaars als Edmonia Lewis en Henry Ossawa Tanner. Nu plaatsen veel hedendaagse kunstenaars Zwarte mensen en mensen van kleur niet alleen in de hoofdrol, ze bevragen ook het idee van ‘tradtionele schoonheid’ in oude kunst. Voorbeelden van oude meesters worden gebruikt om Zwarte mensen en mensen van kleur een plek te geven in de canon van de kunstgeschiedenis. 

De Afro-Cubaanse schilder Harmonia Rosales (1984) is een van die kunstenaars. In Beauty lijkt de vrouw rechts een verwijzing naar een ouder schilderij van Manet en de liggende vrouw aan de linkerkant heeft een houding die aan La grande Odalisque van Ingres doet denken. De modellen zijn natuurlijk anders: hun huidskleur, lichamen en haar komen we op deze manier nooit tegen in oude werken. De vrouwen hebben ook vitiligo, een aandoening waarbij pigment verdwijnt uit de huid. Rosales heeft de bleke plekken ingevuld met bladgoud. Zo geeft ze aan dat ook in imperfecties schoonheid zit.