Ik knipper nog eens met mijn ogen. Rechts van mij wordt een vrouw de dansvloer op geleid door een man die door zijn fluwelen pak het gekleurde licht in de ruimte reflecteert als een menselijke discobal. Achter hem vang ik een glimp op van een been dat jaloersmakend hoog de lucht in schiet. Verder in de zaal wordt het beeld te wazig om te zoeken naar bekende gezichten, maar dat is niet erg. Op de dansvloer kun je vrienden zijn met iedereen. Ik vang het geroezemoes van twee vrouwen links van mij op, maar moet al snel constateren dat ik niet begrijp waar hun gesprek over gaat. Ze spreken Frans. ‘Très beaux, votre… ehhm… outfits!’ zeg ik terwijl ik naar hun flamboyante hoeden wijs. Op de een contrasteert een gigantische donkerblauwe veer met het stralend wit van de hoed. De andere dame lijkt een heel boeket op haar hoofd mee te dragen. Ze knikken instemmend. Geen betere boost voor het zelfvertrouwen dan een oprecht compliment van vrouw tot vrouw in een nachtclub.
Boven mijn hoofd kronkelen ondertussen duizenden elektrische lampjes als een soort op hol geslagen kerstslinger. Ze stralen zo fel dat ze lijken te branden op energie die door de dansende menigte zelf wordt opgewekt. Maar geen van allen winnen ze het van de gigantische kroonluchter die in het midden van de zaal hangt. Als ik mijn ogen heel even sluit, blijven de glinsterende contouren achter op mijn netvlies. Als ik mijn ogen weer open sta ik niet in een gonzende danszaal, maar in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Voor mij hangt het schilderij Bal Tabarin van de Nederlandse kunstenaar Jan Sluijters, geschilderd in 1907.