Sofie Huvaere 05 december 2023

SPECIAL: De Kleine IJstijd in de Lage Landen

Winter is coming. Zodra de kerstversiering uitgestald wordt in de winkelrekken, hoop ik dat er gauw iets anders uit de hemel komt vallen dan regen, regen en nog eens regen. De laatste witte Kerst kan ik me al lang niet meer herinneren.

Toch hunker ik, elk jaar opnieuw, naar de eerste sneeuwvlokken die op me neerdwarrelen onderweg naar de feestdis met kroketten en wild. Tevergeefs. Misschien houd ik daarom zo van winterlandschappen. Zo’n sneeuwtapijt dat voor eeuwig blijft liggen, is Sneeuw in Vlaanderen van de Belg Valerius De Saedeleer (1867-1941). Ik houd van de lucht die sepia kleurt en meer dan de helft van het schilderij opeist, klaar om nog meer vlokken over het witte landschap uit te strooien. Achter een rij huisjes piept een kleine oranje zon net boven de horizon. De lange, smalle bomen steken hard en zwart af in de sneeuw. Hun takken zijn te kaal om ook maar één vlokje op te vangen. Prachtig.

Valerius De Saedeleer , 'Sneeuw in Vlaanderen', 1928

De Saedeleer maakte het werk in 1928, maar de allereerste winterlandschappen in de schilderkunst ontstonden veel vroeger. Ze zijn bovendien bij lange na niet zo romantisch als Sneeuw in Vlaanderen. Winter is kommer en kwel, moesten ze van de vijftiende tot diep in de negentiende eeuw gedacht hebben. De temperatuur was in West-Europa zo laag dat er zelfs sprake was van een Kleine IJstijd. De taferelen van sneeuw- en ijspret in middeleeuwse miniaturen in getijdenboekjes maakten plaats voor ‘Koning Winter’ in de schilderkunst. En hij regeerde met harde hand. 

Jheronimus Bosch, De tuin der lusten, 1480-1490, Museo Nacional del Prado, Madrid

Jheronimus Bosch, De tuin der lusten, 1480-1490 

Ken je de uitdrukking ‘When hell freezes over’? Je kunt erop rekenen dat het nooit zal gebeuren. De hel zal niet veranderen in een ijshotel. In de tijd van Bosch (ca. 1450-1516) was de hel echter helemaal geen vlammenzee, maar een ijskoude, donkere plek. Op een van Bosch’ bekendste werken krijgen we een goed beeld van zijn visie op de eindbestemming van de vervloekten. Het drieluik De tuin der lusten stelt de zonde van de mens voor: van paradijs naar bunga bunga naar verdoemenis. Het rechter binnenluik toont die laatste plek. Pijlen en trompetten in poepgaatjes, afgehakte hoofden, messen in de rug, ophanging, dood door verdrinking of verslonden worden door draakachtige monsters… De arme zondaars ondergaan de vreselijkste folteringen. Tussen alle vreemde wezentjes en muziekinstrumenten (een hels lawaai?) zouden we het bijna over het oog zien, maar toch zijn ze er: schaatsers. Pal in het midden. Eén mannetje is zelfs in een onhandige houding vastgebonden aan een soort slee. Een ander verdrinkt in een wak in het ijs. Dit paneel is opvallend koeler en donkerder dan de warme tinten van het linker- en middenpaneel. De zondaars zijn grauw of slaan haast blauw uit. Bosch wilde met zijn werk vooral moraliseren: let op voor aardse verleidingen, want straks eindig je op de plek ‘waar het geween en tandengeknars is’. En vooral ook heel erg koud.

Pieter Bruegel de Oude, De aanbidding door de wijzen in de sneeuw, 1563, Sammlung Oskar Reinhart ‘Am Römerholz’, Winterthur

Pieter Bruegel de Oude, De aanbidding door de wijzen in de sneeuw, 1563

Het winterlandschap wordt pas echt een volwaardig genre bij Bruegel (ca. 1525-1530/ 1569). De aanbidding door de wijzen in de sneeuw is een van zijn vijf wintertaferelen. Het schilderij stelt de drie koningen voor die de pasgeboren Jezus komen bezoeken, maar dan in een zestiende-eeuws jasje. Opvallend is dat het babybezoek helemaal onderaan in het hoekje afgebeeld staat. De aandacht gaat vooral naar de dwarrelende sneeuwvlokjes: Bruegel schilderde als allereerste vallende sneeuw in de Europese kunst. En hoe: uit de losse pols mikt hij weloverwogen witte, onregelmatige stippen op het doek. Net echt. Hij maakte het werk dan ook in 1563, toen de Kleine IJstijd een ware piek kende met lange en extreem koude winters. Dat het bar koud moet geweest zijn, zie je aan de verkleumde dorpelingen die voorovergebogen en kniediep in de sneeuw zakken. De stal, het dorp en de kale bomen zijn zo mooi weergegeven dat het tafereel haast romantisch aandoet. Ware het niet dat er helemaal onderaan een kind gevaarlijk dicht bij een wak in het ijs speelt met een prikslee. Het gevaar is nooit veraf. Wist-je-datje: de sleetjes voor kinderen werden vroeger gemaakt van de onderkaak van een paard. Zo eentje zie je dan ook op het schilderij.

Frans Francken II, 'De heksenkeuken', 1610, Bayerische Staatsgemäldesammlungen, München, Staatsgalerie Neuburg, Dona

Frans Francken (II), De heksenkeuken, 1610

Tijdens de Kleine IJstijd zorgden lange, gure winters en korte, koele zomers ervoor dat de oogsten mislukten met hongersnood als gevolg. Men zocht verklaringen voor de barre temperaturen. Was het een straf van God? Of lag tovenarij aan de oorsprong van de koudegolf? Het zondebokdenken vierde hoogtij en vermeende heksen kregen de schuld. Zo’n 45.000 à 60.000 personen werden als heks geëxecuteerd tussen 1560 en 1630, de piek in de heksenwaan. Niet toevallig startten de heksenvervolgingen toen de temperaturen een flinke duik namen. Op De heksenkeuken van Frans Francken (II) maken enkele heksen en vreemdsoortige wezens zich klaar voor de heksensabbat, een geheimzinnige bijeenkomst onder toverkollen om de zwarte kunsten te beoefenen. Het schilderij bulkt van de actie: links glipt nog net een vrouw op een bezemsteel door de schoorsteen, er wordt een grote ketel toverdrank of ander goedje gebrouwen en een naakte vrouw wordt ingewreven met vliegzalf. En jawel, op de achtergrond sneeuwt het. Het venster geeft zicht op een galg waaraan een skelet bungelt. Enkele naakte vrouwen vleien zich neer in de sneeuw. Men geloofde dat sneeuwbuien, rampzalige hagelbuien en bevroren rivieren het werk waren van de duivel en zijn handlangers. Francken en zijn atelier maakten tijdens de heksenvervolgingen verschillende werken over dergelijke heksenpraktijken. Zeg nu zelf: dit jaagt toch de stuipen op het lijf? 

Anoniem, 'IJsvermaak op de bevroren Schelde te Antwerpen', 1684, Rijksmuseum, Amsterdam

Anoniem, IJsvermaak op de bevroren Schelde te Antwerpen, 1684

In Antwerpen bevroren de Schelde en de vestinggrachten tientallen keren. Telkens wekenlang. Het ijs was zo dik dat je er met paard en kar kon over rijden. Maar de mens was weerbaar: met sleeën en schaatsen gemaakt van beenderen brachten ze de fun er weer in. In de winter van 1564-1565 sleepten ze zelfs tenten en kraampjes op het ijs en vond een heuse ijskermis plaats. Een prent van een anonieme maker geeft ons een beeld van hoe dat eruit zag: een klein kereltje verkoopt drank, iemand speelt viool, een vrouw glijdt met de billen bloot uit over het ijs. Een man wijst en lacht. Een enkeling stroopt onbeschaamd de onderkledij op om een ferme drol te draaien. En dat naast dansende mensen en een chique vrouw die voortgetrokken wordt op een slee door een paard. Hoewel er aanwijzingen zijn dat de datum op de print later veranderd is naar 1684, moet een dergelijke kermis in Antwerpen meer dan eens doorgegaan zijn. Misschien werden daar de grondslagen gelegd van de wintermarkt zoals we die nu kennen? 

cover: Film still uit Game of Thrones, met Jon Snow, Winter is Coming.