Puck Gerkema 26 maart 2024

SPECIAL: Kriebelbeestjes en onderkruipsels

Er zijn niet heel veel kunstwerken met insecten als hoofdonderwerp. Tot 1600 werden insecten beschouwd als vies en schadelijk, en de vele fabels en Bijbelse verhalen over mieren, sprinkhanen en vlinders als een plaag hielpen hun reputatie niet. Voor kunstenaars golden insecten eerder als schildermateriaal – je krijgt prachtig karmijnrood pigment door cochenilleluizen te vermalen – of als decoratie(motief). Een geschilderd landschap of een (bloem)stilleven oogt net wat charmanter en realistischer met een paar kevers of bijen op de voorgrond.

Jan van Kessel, detail van 'Dragon-fly moths, spider beetles with strawberries', ca. 1650. Collectie Ashmolean Museum, Oxford; Bequeathed by Daisy Linda Ward, 1939

Maar hoe meer wetenschappers ontdekten over entomologie (insectenkunde) en biologie, des te meer respect kreeg men voor de ‘onderkruipsels’. Ze zijn onmisbaar voor het in stand houden van een leefbare omgeving en zijn extra kwetsbaar als het gaat om klimaatverandering. Volgens Dave Goulson, hoogleraar in de biologie aan de Universiteit van Sussex, vermindert het aantal insectensoorten op dit moment met 1 á 2 procent per jaar. In dit tempo zullen vrijwel alle insecten binnen een mensenleven uitsterven. Een ware insectenapocalyps, noemt Goulson dat. Hoog tijd dus om onze blik te richten op de kleinste dieren in, onder en boven de aarde en op de kunstenaars die ze een plek geven op het doek, voor de camera of op papier.

Maria Sibylla Merian, 'Caterpillars, Butterflies and Flower', 1705, Minneapolis Institute of Art.

Maria Sibylla Merian, ‘Caterpillars, Butterflies and Flower’ (1705)

Voor onderzoekers en natuurliefhebbers is Maria Sibylla Merian (1647-1717) geen onbekende naam, want haar boeken en tekeningen van planten, insecten en bloemen zijn al drie eeuwen een begrip. Net zoals hun maker, want deze Duitse bioloog en kunstenaar heeft met haar werk een grote bijdrage geleverd aan de entomologie. De meeste zestiende- en zeventiende-eeuwse wetenschappers waren vooral bezig insecten te identificeren, classificeren en daarna op te bergen in kasten en laden. Meriam bestudeerde insecten levend (gasp!) en als wezens die net als andere dieren een levenscyclus doormaken van geboorte, voortplanting en dood. Het feit dat zij zo aandachtig (aan)tekeningen maakte van rupsen die eitjes leggen, zich verpoppen en transformeren tot vlinders was baanbrekend. Daarnaast maakte Merian in haar observaties altijd vermelding hoe de insecten in contact stonden met hun omgeving: welke planten eten ze, hoe gaan ze met soortgenoten om, enzovoorts. Kijk maar eens goed naar deze gravure: onderop zie je hoe een rupsje nooitgenoeg zich door het blad heeft gegeten, boven de plant fladdert een vlinder wier lege cocon op de plant is achtergebleven.

Louise Bourgeois, 'Maman (Spider)', 2011, Bürkliplatz, Zürich, Switzerland. foto: Roland zh, Bürkliplatz.

Louise Bourgeois, Maman (2011)

Zeg je spinnen, dan zeg je Louise Bourgeois (1911-2010). Haar Maman-sculpturen van enorme metalen en bronzen spinnen kom je op verschillende plekken ter wereld tegen, zoals bij het Guggenheim in Bilbao, het Mori Art Museum in Tokyo en de National Gallery of Canada. De exacte grootte van de sculptuur verschilt per locatie, maar het is altijd rond de acht meter hoog bij tien meter breed, zodat bezoekers onder het spinnenlijf en tussen de poten kunnen lopen. Hoewel veel mensen al gruwen van een klein exemplaar, laat staan een spin van acht meter, heeft Bourgeois haar signature sculpture vernoemd naar haar moeder. In Ode à ma Mère (1995) legde ze haar keuze uit: ‘Mijn moeder was mijn beste vriend en ze was net zo doordacht, slim, geduldig, troostend, redelijk, fijn, subtiel, onmisbaar, netjes en nuttig als een spin. Het zal mij nooit vervelen om haar af te beelden.’ Maman’s lange, dunne spinnenpoten doen mij ook denken aan scènes uit onze peutertijd. Wat greep je vast als je je moeders aandacht wilde? Dan trok je aan haar broekspijp of ging je aan haar benen hangen. ‘Mama. Mama? Mama…!’   

Tacita Dean, 'Wasp', 2000

Tacita Dean, Wasp (2000)

Van uitvergrote insecten gaan we naar insecten op ware grootte. De wesp van de Engelse kunstenaar Tacita Dean (1965) zit vastgeplakt tegen een beslagen (auto?)raam, neergehaald door de regen. Doordat de rest van de foto leeg is, valt het des te meer op hoe klein en kwetsbaar de wesp is: een beetje regen is al te veel voor het beestje. Deans foto is onderdeel van het Bugs portfolio uit 2000, waarvoor verschillende Britse kunstenaars werk hebben geleverd. Anya Gallaccio leverde een haarscherpe close-up van een spinnenpoot, Yinko Shonibare een kleurrijke print van een Grain Weevil-kever, Peter Doig een ets van een mug die bloed zuigt… allemaal insecten die veel mensen de kriebels geven. Deze, veelal gelauwerde, kunstenaars deden niet zomaar mee aan dit portfolio. Bugs was samengesteld door de Byam Shaw School of Art in Londen om geld op te halen voor studiebeurzen voor buitenlandse studenten, met name studenten uit Afrika, Oost-Europa en Latijns-Amerika. Het lijkt van alle tijden: de kritiek dat buitenlandse studenten en werknemers onze kennis zouden ‘jatten’ en vooral een last vormen voor de samenleving. De vergelijking met insecten is niet ver te zoeken. Kunstenaars zoals Dean proberen de kijkers bewust te maken van hun eigen denkbeelden door de kleine insecten het hele frame te geven. Kijk eens goed naar ze, zijn ze echt zo eng? 

Jeroen Eisinga, still uit ‘Springtime’, 2011
Jeroen Eisinga, still uit ‘Springtime’, 2011
Jeroen Eisinga, still uit ‘Springtime’, 2011
Jeroen Eisinga, still uit ‘Springtime’, 2011

Jeroen Eisinga, Springtime (2011)

In de korte film Springtime (2011) zien we de Nederlandse kunstenaar Jeroen Eisinga (1966) naakt aan tafel zitten, terwijl hij langzaam wordt omhuld door een zwerm van 150.000 bijen. Het begint met een paar insecten, maar na twintig minuten is Eisinga’s hele lichaam “verzwolgen” door een krioelende en zoemende zwerm. Het laatste dat we zien is Eisinga’s strakke blik in de camera voordat de bijen ook over zijn ogen kruipen. Het beeld gaat op zwart en de film eindigt. Nergens geeft Eisinga een teken van enig ongemak – de kunstenaar vertelde later dertig keer gestoken te zijn – maar de kijker zit met vrees en ingehouden adem te kijken. In zijn film speelt Eisinga met de kijker als voyeur en met onze gevoelens van onmacht: wie lijdt er het meest onder de performance, de kunstenaar of de kijker? En hoe zit het met de bijen in deze performance, moeten we ons ook afvragen of zij lijden? Gezien de dreigende insectenapocalyps is het serieus nemen van insecten in onze wereld belangrijker dan ooit. 150.000 bijen om je heen voel je, maar 0 doet nog meer pijn. 

Coverbeeld: Jan van Kessel, ‘Dragon-fly moths, spider beetles with strawberries’, ca. 1650. Collectie Ashmolean Museum, Oxford.