Voor wie moeilijk kan kiezen tussen romans en schilderijen ligt een lange leeslijst klaar. Al eeuwen voegen auteurs namelijk fictieve schilders, beeldhouwers en andere makers toe aan ons collectieve kunstenaarsbestand. Koen Brams, voormalig directeur van de Jan van Eyck Academie, bracht ze in 2001 samen in een encyclopedie, een collectie vol biografieën van nét echte kunstenaars (van 1605 tot heden), met allen als geboorteplaats: het brein van een schrijver. Hoewel je van fictieve kunstenaars geen enkel werk in een museum kunt bewonderen, spreken ze toch tot de verbeelding. Als kunstminnaar is lezen over verzonnen kunst een kans om je kennis te testen – tot welke stroming zou dit schilderij hebben behoord? – en te zien hoe opvattingen over wat een kunstenaar is en doet door de eeuwen zijn veranderd. Schrijvers zijn de thermometers van hun tijd. Daarom beschreven zij kunstenaars in de negentiende eeuw vaak als getergde, filosoferende genieën, en zetten hedendaagse auteurs hen vaker neer als antiheld, een feilbaar mens net als jij en ik. Ook waardevol is dat romans vaak een eerlijker, rauwer beeld geven van kunstenaarschap dan memoires en biografieën. Dergelijke genres vallen dikwijls ten prooi aan pr-activiteiten en helpen een – vaak door nazaten gecureerd – publiek imago in stand te houden.
SPECIAL: Net echte kunstenaars
Naast de lange lijst van wereldberoemde kunstenaars als Rembrandt, Van Gogh en Kusama is er nog een parallelle kunstcanon: die van fictieve kunstenaars. Loren Snel herlas Balzacs geroemde kunstenaarsroman en maakte haar eigen leeslijst. Welke net-echte kunstenaars moet je dit jaar volgens haar leren kennen?


Er is nog een interessante reden om jezelf als een rupsje-nooit-genoeg door verhalen over fictieve kunstenaars te eten, en dat is dat ze soms ware kunst hebben geïnspireerd. Een beroemd voorbeeld is de schilder Frenhofer. Hij werd rond 1831 geboren in de grijze massa van de beroemde Fransman Honoré de Balzac, en is het onderwerp van diens novelle Het onbekende meesterwerk. Schilder Paul Cézanne zag in Frenhofer een profeet die zijn kunstenaarsziel een eeuw eerder al had gezien en erkend. Tijdgenoot Picasso illustreerde in 1927 een editie van de novelle met maar liefst 99 originele etsen, illustraties en houtsneden. Hoe bracht een fictionele schilder zoveel in beweging? Nou, dat zat zo. Spoilers ahead.

We bevinden ons in het Parijs van de vroege zeventiende eeuw, in een kunstenaarsstudio op 7 Rue de Grands Augustins. Driehonderd jaar later zal fotograaf Dora Maar exact dit adres aanwijzen als studioruimte voor haar vriend Pablo Picasso. Het is een ruimte groot genoeg om de Guernica in te schilderen, een proces dat Maar hier op film zal vastleggen. Maar nu even de realiteit terzijde. In Balzacs novelle zijn twee kunstenaars op bezoek bij hun held Frenhofer, die weer Raphael en Titiaan als grote voorbeelden heeft. Zoals een genie uit die tijd betaamt, oreert Frenhofer over zijn visie op kunst, en meent hij daarnaast als enige een schilderij levensecht te kunnen doen aanvoelen. Maar hij beklaagt zich ook. Al tien jaar ploetert hij op een naakt, maar ontbreekt het hem aan het perfecte model, aan de muze die hem kan helpen het doek tot leven te wekken. Hierop biedt een van zijn bewonderaars Poussin – jazeker, geïnspireerd op de echte schilder Nicolas Poussin – zijn vriendin Gillette aan als model. Voor een zeventiende-eeuwse man zijn vrouwen immers als boeken die je uit kunt lenen. De achteloze behandeling stemt Gillette verdrietig, maar omdat ze van Poussin houdt, gaat ze akkoord. Na model te hebben gestaan, beseft ze dat haar opoffering haar liefde voor haar minnaar heeft aangetast. Een profetisch stukje menselijk inzicht van Balzac: bovengenoemde Dora Maar zal op gelijksoortige wijze als muze haar liefde voelen bezwijken onder Picasso’s kille kunstenaarschap.
Drie maanden later is Frenhofers doek af en krijgen zijn bewonderaars het te zien. Een warboel van lijnen en vegen. Ergens valt een voet te ontdekken, verder is er alleen de wetenschap dat zich onder de mist een mensfiguur bevindt. Is dit het dan, het resultaat van tien jaar zwoegen, van Frenhofers zogezegde talent een doek levensecht te doen aanvoelen? Poussin en zijn vriend staan paf.

Het mooie aan fictie is dat het zich, net als beeldende kunst, op verschillende manieren laat interpreteren. Je kunt het verhaal daarom lezen en concluderen dat Frenhofer prutswerk heeft afgeleverd; dat zijn intenties hun doel voorbij zijn geschoten, een voor veel kunstenaars welbekende angst. Je kunt het echter ook, zoals superfan Cézanne deed, lezen als dat Frenhofer zijn tijd ver vooruit was en zijn geniale werk niet gewaardeerd kon worden door zeventiende-eeuwse kunstkijkers. Immers, hadden zij in hedendaagse doeken van bijvoorbeeld Maja Ruznic of Francis Bacon niet ook een warboel van vegen gezien?

Pablo Picasso blikte tegen het einde van zijn leven met minachting terug op zijn illustraties voor Balzacs Het onbekende meesterwerk. Improvisatieoefeningen, noemde hij ze. (Improvisatieoefeningen die je tegenwoordig in het MoMa kunt bewonderen). En toch had hij in 1936, dankzij Maar, Frenhofers studioruimte betrokken. Toeval, of heimelijke bewondering? Het is je reinste speculatie, maar wie weet was Dora Maar wel de ware Balzac-fan, hoopte ze dat Frenhofers studio de narcistische Picasso kon inspireren tot wat zelfonderschatting. Dat was namelijk wat de fictieve Frenhofer de kop kostte. Nadat de slechte ontvangst van zijn levenswerk hem tot waanzin drijft en hij al zijn schilderijen vernietigt, pleegt hij zelfmoord.
Sinds Balzac zijn er gelukkig meer verhalen over kunstenaars geschreven, en velen daarvan eindigen een stuk hoopvoller. Voor wie meer verzonnen kunstenaars wil ontdekken, maar niet weet waar op de leeslijst te moeten beginnen, volgen hier wat aanraders. Laat me je voorstellen aan de volgende net echte kunstenaars:


Lily Briscoe uit Naar de vuurtoren (1927) van Virginia Woolf
Lily Briscoe is een 33-jarige kunstschilder die bij haar vader woont. Ze probeert een portret af te ronden voor haar buurvrouw mevrouw Ramsey, die haar ondertussen hardnekkig probeert te koppelen. Maar Lily wil niet trouwen, ze wil schilderen. En ze voelt misschien meer voor mevrouw Ramsey dan ze durft toe te geven. Nadat ze tijdens een etentje een seksistische opmerking van een tafelgast naar haar hoofd geslingerd heeft gekregen, begint Lily te twijfelen aan zichzelf, aan de kwaliteit van haar werk, aan het doel van kunst maken. Eén ding weet ze zeker, en dat is dat ook wanneer niemand haar kunstwerken ooit zal bewonderen, het scheppen zelf beloning genoeg is.
Masuji Ono uit Een kunstenaar van het vlietende leven (1986) van Kazuo Ishiguro
Masuji Ono is met pensioen, maar werkte vroeger in opdracht van het Japanse keizerrijk, een regime dat met het einde van de Tweede Wereldoorlog ten val kwam. Voor de oorlog was Masuji deel van een kunstenaarscollectief dat zich ‘De kunstenaars van het vlietende leven’ noemde, een naam die verwees naar de rosse buurt van Tokio. Met het uitbreken van de oorlog liet Masuji zichzelf overtuigen om kunstwerken voor de Japanse staat te maken; propaganda die duizenden mannen ertoe inspireerde om zichzelf het leger, en zo de dood, in te jagen. Masuji lijkt niet te lijden onder veel gewetenswroeging, maar vooral op zoek te zijn naar zijn identiteit. Welke houding moet hij aannemen in een naoorlogse, democratisch en veramerikaanst Japan?


Nightbitch uit Nightbitch (2021) van Rachel Yoder
Ooit maakte ze kunst en stond ze aan het hoofd van haar eigen galerie. Nu zit ze thuis met haar zoontje en verdient haar man het geld. Ze lijkt ambitie uit het oog te zijn verloren, en alleen nog maar te kunnen spreken in de primitieve taal van voeden, zorgen, overleven. Maar dan komt haar lichaam in verzet: er begint haar te groeien waar ze het eerder niet had, haar tanden worden scherper en ze begint te verlangen naar jagen op konijnen, naar vlees. Rauw, bloedend vlees. Langzaam voltrekt de metamorfose van Nightbitch, met aan het einde een wedergeboorte en nieuwe, overdonderende kunst.