In zijn gloednieuwe boek Honden in het museum bouwt Arthur Japin samen met zijn kwispelende vriend Basso een denkbeeldig museum, dat ze vullen met (bestaande!) kunstwerken waarop honden te zien zijn. En dat blijken er heel wat te zijn. Van de driekoppige Cerberus, de Egyptische god Anubis, de eerste jachthonden tot aan schattige schoothondjes van nu. Japin duikt ook in de bijzondere relatie tussen kunstenaars en hun eigen honden. Frida Kahlo (1907-1954) die haar haarloze hond Señor Xólotlvan vastlegde in Liefdesomarming van het universum, de aarde, ik, Diego en senor Xolotl (1949), Georgia O’Keeffe (1887-1986) die met haar chowchows Bo en Chia als enige gezelschap verhuisde naar de uitgestrekte woestijn, of Fips, de hond waarmee Edvard Munch (1863-1944) zelfs de bioscoop bezocht. Deze viervoeters stonden soms model, of waren in meer algemene zin de muze van hun meesters. Sommige hondenliefhebbers beweren dat Munchs werk De Schreeuw (1893) geen mens voorstelt, maar een spaniël met hangoren. Lijkt mij vergezocht, maar naarmate ik verder lees in het boek van Japin, vind ik zijn stelling wel steeds aannemelijker: ‘Wil je een groot kunstenaar worden, neem dan een hond.’
SPECIAL: Wil je een groot kunstenaar worden, neem dan een hond
We beschouwen de hond als onze trouwste compagnon. Het zal je dus niet verbazen dat ook kunstenaars hun oog hebben laten vallen op deze viervoeter. Fleur Vroegindewey was benieuwd: welke rollen speelt de hond in de kunstgeschiedenis?

Niet alleen vervult de hond vele rollen voor kunstenaars – gezelschap, model, inspiratiebron –, hij speelt ook een belangrijke rol in kunstwerken zelf, als drager van verschillende boodschappen. Figuurlijk dan. Daarbij komen de typerende karaktereigenschappen van de hond van pas: zijn speurneus, loyaliteit, waakzaamheid, maar ook zijn ondeugende karakter. Vooral in zeventiende-eeuwse genretaferelen vielen schilders terug op deze verschillende eigenschappen van de hond. Zijn betekenis in een kunstwerk werd bepaald aan de hand van de context waarin het dier rondsnuffelde. Ik besloot ook even rond te neuzen bij de oude meesters, op zoek naar de meest symbolische viervoeters.

Huwelijkstrouw
‘Alleen een herdershond is trouw,’ zingt Racoon in het nummer Hee Joh Jip. Maar hopelijk is je aanstaande huwelijkspartner dat ook. Dat lijkt de strekking te zijn van het wereldberoemde
Portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw door Jan van Eyck (1390-1441). Het is lastig kiezen waar je eerst naar moet kijken, zoveel is er te zien op dit doek. De groene jurk van Constanza of haar witte kapje, de opvallende hoed van Arnolfini, zijn minstens zo opvallende gewaad, of juist de gouden kroonluchter boven hun hoofden. Dan heb je nog het rijke tapijt onder het bed, de spiegel aan de muur, en de sinaasappels in het kozijn (waarschijnlijk een verwijzing naar de (gehoopte) vruchtbaarheid van Constanza). Met al deze omzwervingen valt je oog waarschijnlijk pas later op de vrolijke snuiter die met glimmende oogjes naar je opkijkt. Zijn vacht haarfijn geschilderd, zijn staartje klaar om te kwispelen. Het is geen toeval dat het hondje is afgebeeld aan de voeten van zijn baasjes. Zijn trouwe karakter wordt in veel huwelijksportretten gebruikt als symbolisch element. Als weerspiegeling, wens of voorbode van de huwelijkstrouw van de geportretteerden. Mocht het hondje niet genoeg zijn, bevestigen de in elkaar gevouwen handen van het stel hun huwelijksbeloften nog eens.

Hitsigheid
Soms is de symboliek niet te missen. Frans van Mieris de Oude (1635-1681) legt het er dik bovenop in zijn Bordeelscène uit circa 1658-1659. Het stel op de voorgrond wisselt een veelzeggende blik uit, terwijl zij hem bijschenkt. Zijn wellustige blik en gesjor aan haar schort vragen om meer dan alleen een goed glas wijn. We hoeven niet te gissen naar zijn bedoelingen; zijn wens wordt ons haarfijn duidelijk gemaakt door de twee honden achter hem. Een reu dekt een teefje. Het kussende koppel op de gang bevestigt mijn vermoeden: we bevinden ons in een bordeel. Op schilderijen van deze onzedelijke plek worden honden vaak ingezet als symbooldragers voor wellust en onkuisheid. Soms door enkel hun aanwezigheid, soms door ze zich even zedeloos te laten gedragen als de bordeelgangers. Grappig feitje: in de negentiende eeuw werd een van de hondjes op dit schilderij overgeschilderd in opdracht van een preutse eigenaar. In 1949 werden ze hersteld en konden ze hun bezigheid hervatten.

Waakzaamheid
Een chaotisch gezelschap maakt muziek, lawaai en plezier met elkaar. De haard knispert, het eten staat op tafel, men speelt fluit of viool, zingt mee van een blaadje, blaast op een pijp en heft zijn glas. Zelfs de kinderen op de voorgrond doen zich tegoed aan een kan wijn. Iedereen heeft het enorm naar zijn zin. Ook de Leidse schilder Jan Steen (1626-1679), die zichzelf met een doedelzak heeft afgebeeld. Het vrolijke huisgezin (1628) is waar het begrip ‘een huishouden van Jan Steen’ vandaan komt: rommelig, grappig, zedeloos gedrag én een les voor de kijker. Deze moralistische boodschap wordt je opgediend door het hondje op de voorgrond. Het beest is de enige figuur die zich onttrekt aan de chaos en zich focust op zijn baasje. Alsof hij de heer des huizes toe wil blaffen of hij alles wel goed in de gaten houdt: ‘Zie je wel wat hier gebeurt?!’ Een brief aan de schoorsteen bevestigt de zorgen van de hond: ‘Soo D’Oude Songen, Soo Pypen De Jonge’ – zo de ouden zongen, zo piepen de jongen. Oftewel, hoe de ouders zich gedragen, zo zullen de kinderen het nadoen. Of misschien maakt het dier zich wel meer zorgen om de dronken staat van zijn baasje. Hier zien we het waakzame karakter van de hond in actie. Als hoeder van zijn baasje, maar ook als boodschapper van Jan Steen voor de kijker: zo hoor je je niet te gedragen. Hetzelfde hondje lijken we terug te zien op Steens werken De wijn is een spotter (1663-1664) en De dansles (1660-1679). Overal even waakzaam. Hij had het er maar druk mee.

Status
Het ras en de grootte van de hond kon bepalend zijn voor zijn symbolische betekenis in een kunstwerk. Adellijke heren lieten zich dikwijls verbeelden met grote, sterke honden. Aristocratische vrouwen kregen daarentegen vaak kleine, verzorgde schoothondjes toegewezen. De grote loebassen stonden symbool voor de macht van de heer, en de kleine keffertjes – veelal pekinezen en maltezers – voor het verfijnde karakter van de vrouw. De hond werd in deze portretten ingezet als statussymbool. Een welkome uitzondering op de kleine schoothondjes is de gracieuze windhond op het werk Portret van Lady Arundel met haar gevolg van de barokschilder Peter Paul Rubens (1577-1640). Vrouwe Arundel legt haar hand op de kop van haar hond, die liefdevol opkijkt naar zijn baasje. De windhond draagt bij aan de algehele boodschap van het werk: Arundel is niet alleen de baas over dit slimme jachtdier, maar over iedereen binnen haar entourage. Haar man is zelfs achter haar gepositioneerd, en valt bijna weg in de schaduwen. Haar weelderige jurk, vele juwelen, het familiewapen, de bedienden, het tapijt en de rijkversierde zuilen weerspiegelen haar rijkdom, verfijning en adellijke afkomst. Terwijl het sierlijke dier nog eens benadrukt wat Rubens vast als opdracht kreeg om over te brengen: wie betaalt, bepaalt.
coverbeeld: David Hockney’s, ‘Dog Painting 19′, 1995, © David Hockney / Richard Schmidt Collection / The David Hockney Foundation